Op 6 januari viert de katholieke kerk het hoogfeest van de Openbaring van de Heer, in de volksmond bekend als ‘Driekoningen’. In Nederland vindt de kerkelijke viering plaats op de zondag tussen 2 en 8 januari. Herdacht wordt dat de pasgeboren Jezus ‘aan de volkeren’ (gesymboliseerd door de drie ‘koningen’ of ‘wijzen uit het Oosten’) laat zien wie Hij is. Het evangelie van Matteüs (2,1-12) vertelt dat de wijzen een opvallende ster volgden die bleef staan boven de plaats waar Jezus ter wereld kwam. Ze aanbaden hem en boden kostbare geschenken aan: goud, wierook en mirre. Rond de feestdag van Driekoningen ontstond het christelijke gebruik van het ‘driekoningenzingen’: mensen gingen verkleed als de drie koningen – volgens de overlevering Balthasar, Caspar en Melchior geheten – zingend langs de deuren om te bedelen. Begin twintigste eeuw was het vooral een activiteit voor kinderen in het katholieke zuiden. Ze zongen op 6 januari dan een driekoningenliedje in de hoop daarvoor wat snoepgoed of geld te krijgen. De tekst van het meest bekende liedje luidt als volgt: “Driekoningen, driekoningen, geef mij een nieuwe hoed, mijn oude is versleten, mijn moeder mag het niet weten, mijn vader heeft het geld al op het rooster neergeteld.” Met dat laatste werd bedoeld dat vader het geld had opgemaakt. Het driekoningenzingen gebeurt tegenwoordig alleen nog maar in Midden-Brabant. In 2012 is deze traditie aan de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed toegevoegd. Foto: Driekoningenzingen Midden-Brabant (Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland).