Op 25 maart wordt in de katholieke kerk het hoogfeest van ‘Maria Boodschap’ gevierd, ook wel ‘Aankondiging van de Heer’ genoemd. Herdacht wordt dat de aartsengel Gabriël verscheen aan Maria en haar zei dat ze zwanger zou worden van Jezus (Lucas 1,26-35) (foto: Angelustoren, Sint-Josephkerk, Leiden). Vroege baden vrome katholieken driemaal daags – om 6, 12 en 18 uur – het ‘Angelus’ als herinnering hieraan. De naam komt van het Latijnse ‘Angelus Domini’, ‘De Engel des Heren’, de beginwoorden van het Angelus. Met het luiden van het ‘Angelusklokje’ in kerktorens werden katholieken opgeroepen het Angelus te gaan bidden. “Het Angelus klept”, werd dan gezegd. Het gebed luidt als volgt: “De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt. En zij heeft ontvangen van de heilige Geest. Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met U. Gij zijt de Gezegende onder de vrouwen en gezegend is Jezus de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen. Zie de Dienstmaagd des Heren. Mij geschiede naar uw woord. Wees gegroet … En het Woord is vlees geworden. En Het heeft onder ons gewoond. Wees gegroet … Bid voor ons, Heilige Moeder Gods, opdat wij de beloften van Christus waardig worden. Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de Engel de menswording van Christus uw Zoon leren kennen. Wij bidden U, stort uw genade in onze harten, opdat wij door Zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door Christus, onze Heer. Amen.”
Er bestaat een liedje, getiteld Het Angelus klept in de verte. Het is geschreven door de Nederlandse componiste en zangpedagoge Catharina van Rennes (1858-1940), die zich in haar werk vooral op kinderen richtte. Haar bekendste liedje is Drie kleine kleutertjes die zaten op een hek. De tekst van het Angelusliedje luidt als volgt: “Het Angelus klept in de verte, in tonen, zo zuiver en hel. De grootmoeder knielt op de drempel, de kind’ren zij staken hun spel. Grootmoeder bidt: ‘Onze Vader.’ De kind’ren zeggen ’t haar na. Een zonnestraal glijdt door het lover, een glimlach, een glimlach van ’s Heren genâ. Zij bidt: ‘O God, schenk Uw zegen, ook over deez’ kindekens klein, en wees hun nabij met Uw liefde, als ik niet meer bij hen kan zijn.’ Grootmoeder bidt: ‘Onze Vader’. De kind’ren zeggen ’t haar na. Een zonnestraal glijdt door het lover, een glimlach, een glimlach van ’s Heren genâ.”